Het boek schetst met uiteenlopende, rijk geïllustreerde bijdragen de bloei van Bergen aan Zee. Herman Gorter dichtte de volgende regels uit de Mei aan de kust: `Blauw dreef de zee, het water van de zon/ Vloot pas en frisscher uit de goude bron`. Adriaan van Dis schrijft op lyrische wijze hoe hij leerde vliegen boven dit bijna mythische dorp. Youp van `t Hek is goed op dreef in zijn bijdrage, waarin het naakstrand bij Schoorl de volle laag krijgt: `Het is de hel die daar op het naaktstrand sjouwt, het zijn de blinden die denken dat het meevalt, maar het valt niet mee.`
Net als Van `t Hek blikt Joost Zwagerman in het tweeluik `Werken aan Zee` terug op zijn jeugd: hij bracht drie seizoenen door als ijsopschepper en patatbakker in een snackbar. Het was een droombaan. Vanachter de toonbank kon hij genadeloos het zomerse badgastenvolk met hun onhebbelijkheden en schaamteloze blootheid gadeslaan.
De schrijvers zijn een voor een verslaafd aan Bergen aan Zee. Dit maakt het boek tot een liefdesverklaring aan de badplaats. Ook krijgt de lezer in kort bestek de fine fleur van de Nederlandse literatuur onder ogen. Saskia Noort, woonachtig in Bergen, laat ons weten in een fragment uit Terug naar de Kust dat Bergen de ideale locatie is voor een livre noir: `Bergen aan Zee ziet er grijs en verlaten uit. Het waait en het regent zout water.`